zaterdag 6 januari 2018

Babylonische sterrenkunde

 

Herontdekking: opgraven en ontcijferen

Vanmiddag sprak prof.dr. Teije de Jong bij de NVWOA over 'De herontdekking van de Babylonische Sterrenkunde'. Wat hier volgt is een korte en vrij persoonlijke impressie van mezelf.


Opgravingen

De lezing bestond uit twee delen. De Jong begon met de eerste opgravingen in de 19e eeuw. Hij vertelde hoe de beroemde Babylonische kleitabletten overal vandaan kwamen, uit opgravingen bij diverse plaatsen, maar bijvoorbeeld ook uit muurtjes die Bedoeïenen hadden opgetrokken rond hun tenten en besmeerd met vochtige klei om ze wat sterker te maken. En hoe grote beelden op primitieve schepen via de Eufraat en de Tigris werden weggevoerd uit Mesopotamië en uiteindelijk in het British Museum en het Louvre belandden. Tijdens het vervoer verging nog wel eens een schip, en dan kwam de lading op de rivierbodem terecht. Gezien de huidige situatie in dit gebied is het toch wel een troost dat er nog het nodige aan kunstschatten op te duiken valt...

Ook vroeger was het er niet al te vredig, dus als er steden werden vernietigd en in brand gestoken, werden de kleitabletten, die normaal alleen werden gedroogd, ook gebakken, waardoor ze beter bewaard bleven voor het nageslacht. Dus een flink aantal kleitabletten is rood van kleur. Belangrijke tabletten worden bij het British Museum trouwens nog steeds in de oven gedaan om ze beter te conserveren.


Ontcijferen

In het tweede deel van zijn lezing behandelde De Jong het ontcijferen van de sterrenkundige kleitabletten. De Babyloniërs konden vanaf ca 300vC behoorlijk nauw­keurig berekenen (en dus voorspellen) waar de zeven klassieke planeten stonden. Ze hadden daarbij voor zover bekend niet de beschikking over apparatuur en al zeker niet over verrekijkers om waarnemingen te doen. De lengte van een schaduw maten ze met een stok, en ze werkten bijvoorbeeld met elleboog en vingers om aan te geven hoeveel afstand er was tussen een bepaalde vaste ster en een planeet en tussen planeten onderling.


Een taalkundige en een wiskundige

Het ontcijferen van het spijkerschrift waarin al deze berekeningen en waarnemingen waren vastgelegd, was letterlijk een monnikenklus, halverwege de 19e eeuw ter hand genomen door twee paters Jezuïeten, de één een taalkundige, de ander een wiskundige. De complete Orde der Jezuïeten was uit Duitsland verdreven en kreeg in Engeland en Nederland (Limburg) een nieuw onderdak aangeboden. Veel van het oudste Babylonische vertaalwerk is dan ook in Nederland uitgevoerd, wat ik een mooi idee vind.
Op de foto hierboven zie je een kleitablet met een horoscoop van 2-5 februari uit 298 vC (de dag is niet exact vast te stellen). Je moet je voorstellen dat de tabletten in brokken aankwamen, en dat ze als een soort legpuzzel aan elkaar moesten worden gekoppeld, iets wat men overigens niet onmiddellijk in de gaten had. Daarbij had men ook nog te maken met afgesleten en afgebrokkelde gedeelten, dus om er iets zinnigs van te maken was geen sinecure! Een van de Jezuïeten (de wiskundige) schrijft onder meer over zijn wanhoop of het ooit zou lukken. Dat gebeurt uiteindelijk op 15 mei 1889, St. Jozefsdag, de heilige naar wie hij genoemd is...